1. Home>
  2. Nieuws & inspiratie>
  3. Payroll>
car_drive_1200x800

6 vragen over het mobiliteitsbudget

Het mobiliteitsbudget, het groene alternatief voor de bedrijfswagen, kende een trage start maar wint nu aan populariteit. Sinds de invoering ervan zagen we al enkele versoepelingen en sinds 1 januari 2024 is het makkelijker om het mobiliteitsbudget te berekenen.

1. Wat is het mobiliteitsbudget?

Als je het mobiliteitsbudget invoert in je bedrijf, kunnen werknemers hun (recht op een) bedrijfswagen inruilen voor groene mobiliteit. Het mobiliteitsbudget bestaat uit 3 pijlers, en een aanbod in pijler 2 is verplicht. 

  • pijler 1: milieuvriendelijke bedrijfswagen met een max. CO₂-uitstoot van 95 g/km (vanaf 2026 enkel emissievrije bedrijfswagens)
  • pijler 2: duurzame mobiliteit, zoals openbaar vervoer of fietsen
  • pijler 3: cash, het deel van het mobiliteitsbudget dat de werknemer niet gebruikt voor de financiering van een milieuvriendelijke bedrijfswagen en/of duurzame mobiliteitsmodi 

2. Wat valt er onder duurzame mobiliteit (pijler 2)?

Openbaar vervoer

  • abonnementen voor het openbaar vervoer voor de werknemer en inwonende gezinsleden
  • voor de werknemer zelf moet het abonnement niet meer gelinkt zijn aan zijn woon-werkverkeer, elk type abonnement is dus mogelijk
  • parkeerkosten die verband houden met het gebruik van openbaar vervoer

Zachte mobiliteit (fietsen, bromfietsen, step, monowheel …)

  • stallingskosten
  • niet-verplichte uitrusting die de zichtbaarheid en bescherming van bestuurder en passagier verbeteren (zoals fietshelmen en fluohesjes)
  • exclusieve (niet onderworpen aan RSZ-bijdragen) voetgangerspremie van maximaal 0,27 euro voor de woon-werkafstand die een werknemer te voet aflegt (of met een step, monowheel, rollator …)
  • elektrische drie- en vierwielers geschikt voor personenvervoer
  • afsluiten van een lening voor de financiering van zachte mobiliteitsopties

Huisvestingskosten (hypotheek of huur)

  • interesten en kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening of huurkosten van werknemers die binnen een straal van 10 kilometer van het werk wonen                                                                                 

    Belangrijk

    Wanneer een werknemer vooral (meer dan 50%) van thuis werkt, is zijn woonplaats voor de betrokken maanden de normale werkplek. Hierdoor kan ook hij dan het mobiliteitsbudget inzetten – zelfs al woont hij bijv. op 25 km van kantoor. Voorwaarde is wel dat je huisvestingskosten als keuzemogelijkheid aanbiedt in het mobiliteitsbudget.

      De lijst is lang, maar je bent niet verplicht om alles aan te bieden. Je moet wel minstens een aanbod formuleren. Dat mag je beperken tot een aanbod dat administratief beheersbaar is en uiteraard ook aansluit bij de mobiliteitsbehoeften van je personeel. 

      Opgelet: alle bestedingen binnen deze pijler zijn beperkt tot de Europese Economische Ruimte (EER).

      3. Welke werkgevers kunnen een mobiliteitsbudget aanbieden?

      Het mobiliteitsbudget is een alternatief voor de bedrijfswagen. Je kunt het pas invoeren als je al minimaal 36 maanden minstens één wagen ter beschikking stelt van minstens één werknemer. Dat wordt slechts één keer gecontroleerd. Na die 36 maanden hoef je geen wagens meer ter beschikking te stellen en kun je aan alle werknemers die in aanmerking komen het mobiliteitsbudget aanbieden.

      Ben je minder dan 36 maanden actief als werkgever? Dan kun je toch een mobiliteitsbudget invoeren, maar enkel als je voordien al minstens één bedrijfswagen ter beschikking stelde.

       

      4. Welke werknemers komen in aanmerking voor het mobiliteitsbudget?

      Je kunt het budget toekennen aan medewerkers die een bedrijfswagen ter beschikking hebben óf er vanwege hun functie recht op hebben, maar dit recht (nog) niet uitoefenen. Iemand die promotie maakt en daardoor in aanmerking komt, kan wel meteen het mobiliteitsbudget krijgen.

      Let op: soms financieren werknemers volledig of deels hun bedrijfswagen door loon of bestaande (loon)voordelen te vervangen of om te zetten. Die bedrijfswagens komen niet in aanmerking voor vervanging door het mobiliteitsbudget.

      5. Hoeveel bedraagt het mobiliteitsbudget?

      Het budget moet minimaal 3000 euro bedragen, tot maximaal een vijfde van het brutojaarloon van de werknemer. Dat is geplafonneerd op 16.000 euro per kalenderjaar.

      Vanaf 1 januari 2024 worden de bedragen jaarlijks geïndexeerd. In 2024 zijn de grenzen 3055 euro en 16.293 euro. Merk op dat deze jaarlijkse indexering van de onder- en bovengrens los staat van de mogelijkheid voor de werkgever om het mobiliteitsbudget jaarlijks volgens bedrijfseigen modaliteiten te indexeren.

      De werkgever moet op verschillende tijdstippen nagaan of het mobiliteitsbudget deze marges respecteert:

      • op het moment van de toekenning van het mobiliteitsbudget; en
      • bij een eventuele wijziging van het mobiliteitsbudget naar aanleiding van een promotie of demotie.

      Vanaf 1 januari 2024 moet je ook elk jaar op 1 januari toetsen of het mobiliteitsbudget binnen de geïndexeerde grenzen valt.

      Om de grootte van het mobiliteitsbudget te berekenen, heb je vanaf 1 januari 2024 twee opties: je kiest tussen een formule op basis van werkelijke kosten en één op forfaitaire basis. Je mag vrij kiezen tussen beide formules, maar je moet vervolgens dezelfde methode hanteren voor alle werknemers, voor een periode van 3 jaar.

      Het bedrag van het mobiliteitsbudget leg je in principe één keer vast, bij de start. Daarna kun je het enkel nog aanpassen naar aanleiding van een functiewijziging of bevordering, waarbij de werknemer in aanmerking komt voor een grotere (of kleinere) wagen. 

       

        Referentiewagen

        Je hebt nog steeds de mogelijkheid om het mobiliteitsbudget te bepalen aan de hand van de kosten verbonden aan een zogenaamde referentiewagen. Dat is bijvoorbeeld aangewezen wanneer werknemers geen bedrijfswagen hadden vóór de toekenning van het mobiliteitsbudget.

          Ook voor de bepaling van het budget dat je werknemer in pijler 1 mag besteden, beschik je over twee formules. Ook hier heb je de keuze tussen werkelijke kosten en een forfaitaire formule. Na die keuze pas je dezelfde formule toe voor alle werknemers, voor een periode van 3 jaar. Het bedrag van de bestedingen in pijler 1 pas je jaarlijks aan.

          Werkelijke kosten

          De werkelijke kosten zijn precies dat: het totale bedrag dat de bedrijfswagen jou als werkgever in één jaar tijd heeft gekost (verkeersboetes worden niet meegeteld). De overheid hanteert een beperkende opsomming. Je mag enkel de volgende kosten gebruiken én enkel als je via je car policy kunt aantonen dat je de kosten ook ten laste neemt: 

           

          • jaarlijkse afschrijving van 20% van de kostprijs van de milieuvriendelijke bedrijfswagen, rekening houdende met de aangerekende opties en accessoires en de toegekende kortingen
          • intresten op geleende kapitalen
          • kosten van huur of leasing
          • brandstof- en elektriciteitskosten
          • administratiekosten met betrekking tot tank- en laadkaarten
          • jaarlijkse afschrijving van 20% van de kostprijs van het laadstation en zijn installatie
          • onderhouds- en herstellingskosten van het laadstation
          • beheerskosten van de laadpaal en van laadkabel
          • tol- en parkeerkosten
          • reinigings-, onderhouds- en herstellingskosten
          • kosten van een vervangwagen
          • kosten voor het rijklaar maken van het voertuig
          • kosten voor het vervangen, verwisselen en stockeren van de banden
          • expertisekosten bij teruggave van het voertuig bij het einde van het contract of bij een verandering van bestuurder
          • herstelkosten geïnventariseerd bij teruggave van voertuig eindecontract
          • verzekeringskosten (inclusief franchisekosten)
          • kosten van de technische keuring
          • beheerskosten van dienstverlening
          • belasting op de in verkeerstelling
          • verkeersbelasting
          • patronale CO₂-solidariteitsbijdrage ten voordele van de RSZ
          • niet-recupereerbare btw op bovengenoemde kostenposten
          • belasting op het niet-aftrekbaar gedeelte van bovengenoemde posten
          • belasting op het gedeelte van het voordeel van alle aard dat een verworpen uitgave vormt

           

          Het bestedingsbudget in pijler 1 ken je pas op het einde van het jaar. Heb je in dat jaar meer uitgegeven dan initieel voorzien? Dan moet je het teveel terugvorderen. Heb je minder besteed in pijler 1 dan voorzien? Het overschot keer je dan uit als cash, na aftrek van de bijzondere werknemersbijdrage van 38,07% (pijler 3).

          Forfaitair bedrag

          Het forfaitaire bedrag bereken je met een vaste formule op basis van (onder meer) het aantal woon-werkkilometers. Daarmee bied je je werknemers meer transparantie en zekerheid over wat ze zich binnen het mobiliteitsbudget (vooral pijler 2) kunnen permitteren. 
           

          6. Hoe informeer je je medewerkers?

          Vanaf 1 januari 2024 moet je het volledige mobiliteitsbudget virtueel ter beschikking stellen op een mobiliteitsrekening.

          Informeer je medewerkers ook over de berekeningsmethode – werkelijke kosten of forfaitair bedrag – die je voor het mobiliteitsbudget gebruikt. Dat is verplicht.

            Werkelijke kosten of forfaitaire formule: de berekening van het mobiliteitsbudget is altijd maatwerk en niet eenvoudig.

              Ontdek hoe onze experts jou kunnen helpen
              VeerleMichiels

              Veerle Michiels

              Juridisch Adviseur

              Veerle Michiels ging in 1997 bij SD Worx aan de slag als adviseur voor contacten tussen werkgevers en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Sinds 2004 werkt ze bij het Juridisch Kenniscentrum. Hier verdiepte ze zich in eerste instantie in thema’s rond sociale zekerheid in de ruime zin.