Om hoogopgeleide profielen aan te trekken op de Vlaamse arbeidsmarkt, worden de loongrenzen bijgesteld. Die grenzen moeten behaald worden om een single permit te krijgen. De single permit – een gecombineerde verblijfs- en arbeidsvergunning – wordt ingevoerd voor niet-EU-burgers die meer dan 90 dagen in België komen werken.
De grenzen voor hoogopgeleide werknemers stijgen licht, terwijl die voor hoogopgeleiden jonger dan 30 jaar en verpleegkundigen verlaagd worden. Bovendien wordt de maximaal toegelaten arbeidstermijn voor hooggeschoolden en leidinggevenden opgetrokken tot 3 jaar.
Ook voor buitenlandse zelfstandigen die in België komen werken, worden de regels versoepeld. Vandaag moeten zij allemaal een Limosamelding invullen. Die verplichting zou beperkt worden tot een aantal risicovolle sectoren: de bouw-, schoonmaak- en vleessector.
De regels rond het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) – het vroegere brugpensioen – worden op een aantal vlakken verstrengd. Het aantal gewerkte jaren om recht te hebben op SWT stijgt: 41 jaar voor mannen, voor vrouwen 35 jaar.
In ondernemingen in moeilijkheden:
Ook de regels rond outplacement (45+) worden gewijzigd: je zal als werkgever niet langer verplicht zijn om outplacement aan te bieden aan medewerkers die niet beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt, zelfs indien ze er uitdrukkelijk om vragen.
Bij een zachte landingsbaan schakelt een medewerker over naar een minder belastende job, of werkt hij of zij minder uren. Voortaan zal een individuele schriftelijke overeenkomst tussen werkgever en werknemer volstaan om zo’n aanpassing door te voeren. Een sectorale cao is niet meer nodig. Tegelijk stijgt de leeftijd waarop medewerkers in een landingsbaan een uitkering ontvangen naar 60 jaar.
Voortaan krijgen pleeg- en adoptieouders recht op een gewaarborgd loon van 3 dagen, voor de ziekteverzekering tussenkomt. Daarnaast zullen werknemers die recht hebben op een moederschapsuitkering op basis van een vreemde wetgeving, niet langer een uitkering van het ziekenfonds krijgen.
Sinds 2012 bestaat er een extra bijzondere werkgeversbijdrage voor aanvullende pensioenen: de Wijninckx-bijdrage. Je betaalt die bijdrage in het vierde kwartaal aan medewerkers met een hoge aanvullende pensioenopbouw. Tot nu waren de totale pensioenstortingen – zowel door u als door de werknemer – bepalend om al dan niet in aanmerking te komen voor de Wijninckx-bijdrage.
Vanaf 2019 wordt dat anders: de premie wordt uitgekeerd wanneer het totale pensioen (wettelijk en aanvullend) een vastgelegde drempel overschrijdt: de pensioendoelstelling. Het zijn dus niet langer de stortingen, maar wel de som van het toekomstig pensioen, die bepaalt of je al dan niet een Wijninckx-bijdrage moet betalen.
Voor werknemers met een beperkt of helemaal geen aanvullend pensioen voert de regering volgend jaar het VAPW in: het vrij aanvullend pensioen voor werknemers. Dat pensioen wordt opgebouwd met inhoudingen op het nettoloon. Hoe groot dat maandelijkse bedrag is, bepaalt de werknemer zelf, met een maximum van 1600 euro of 3% van het brutoloon op jaarbasis, afhankelijk van wat het hoogste is.
De Vlaamse overheid steunt werkgevers financieel om werknemers in dienst te nemen uit bepaalde doelgroepen die het moeilijk hebben op de arbeidsmarkt. Onder meer door werkgeversbijdragen te schrappen, het loonplafond te verhogen en de Vlaamse ondersteuningspremie uit te breiden, verlaagt de loonkost voor medewerkers uit die doelgroepen. In 2019 wordt dat beleid versterkt, door het gericht verhogen van de werkzaamheidsgraad van 55-plussers, laaggeschoolde jongeren en mensen met een arbeidshandicap.
Vanaf 2019 zijn zowel structurele als occasionele telewerkers beschermd via de arbeidsongevallenwet, en wordt ook het risico op een arbeidswegongeval voor telewerkers gedekt. Daarnaast covert de wet voortaan leerlingen en stagiairs die in het kader van een beroepsopleiding (al dan niet tegen betaling) werken.
Vanaf 2019 kan je een mobiliteitsbudget aan je medewerkers aanbieden. Werknemers die daarop ingaan, mogen de werkgeverskost van de wagen die ze vandaag hebben (of waar ze recht op hebben) besteden aan andere vervoersmiddelen, zoals de bus, fiets of trein.
De mobiliteitsvergoeding – ook wel cash-for-car – wordt daarnaast flexibeler: terwijl dat bedrag vandaag statisch wordt vastgelegd op het moment van de inlevering van de wagen, zal het voortaan stijgen of dalen bij bevorderingen of functieveranderingen.
Met de arbeidsdeal wil de regering ervoor zorgen dat de vele vacatures op de arbeidsmarkt sneller ingevuld raken.
De regering raakte het afgelopen zomer eens over deze maatregelen, maar of en wanneer de arbeidsdeal in zijn huidige vorm in werking zal treden, is in het huidige politieke klimaat zeer onduidelijk.
De loonbonus cao 90 laat toe om medewerkers een bonus uit te keren, gebaseerd op collectieve resultaten. Dat kan gaan over een daling van het verzuim, omzetdoelstellingen, minder arbeidsongevallen, etc. De regels om die bonus toe te kennen worden nu aangescherpt en in een nieuw standaardformulier gegoten.
Om de twee jaar onderhandelen de sociale partners over een interprofessioneel akkoord. Daarbij bespreken ze telkens de loonnorm. Die bepaalt de maximale stijging van de loonkosten in de privésector voor de komende twee jaar.
Hoeveel de loonnorm voor de periode 2019-2020 zal bedragen, is nog koffiedik kijken. De partners wachten immers nog op het technisch verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, en dat komt er waarschijnlijk half januari. Pas daarna kunnen de onderhandelingen starten.